De jongste jaren sloop een nieuw concept het welzijnsbeleid in: ‘vermaatschappelijking van de zorg’. Zorg die midden in de samenleving staat. Vermaatschappelijking betekent  een ‘verschuiving binnen de zorg waarbij ernaar gestreefd wordt om mensen met beperkingen, chronisch zieken, kwetsbare ouderen, jongeren met gedrags- en emotionele problemen, mensen die in armoede leven… met al hun mogelijkheden en kwetsbaarheden een zinvolle plek in de samenleving te laten innemen, hen daarbij te ondersteunen en de zorg zoveel mogelijk geïntegreerd in de samenleving te laten verlopen. Begrippen die hierbij spelen zijn onder meer desinstitutionalisering, community care, empowerment, kracht- en contextgericht werken, vraagsturing en respijtzorg’.

Een vijfsferenmodel vertaalt dit concept concreet. Het vertrekt van:

  • de persoon zelf (1);
  • het gezin (2);
  • de informele contacten met familie, collega’s, buren, kennissen en vrijwilligers (3);
  • algemene zorg- en dienstverlening (4);
  • gespecialiseerde zorg- en dienstverlening (5).

Het uitbouwen van de zorg binnen de eerste drie sferen wordt beschouwd als ‘vermaatschappelijking van de zorg’. De twee buitenste cirkels worden aangeboord wanneer ondersteuning vanuit het gezin of het sociale netwerk ontbreekt, de gebruikelijke zorg vanuit het sociale netwerk ontoereikend is of de zorgnoden de mogelijkheden en draagkracht van het sociale netwerk overschrijden.
Burgers moeten dus in de eerste plaats voor zichzelf zorgen en bij problemen een beroep doen op hun familie en buurt. Pas wanneer de informele zorg niet voldoet, kunnen ze professionele hulp inschakelen.

In 2018 zorgde 56% van de Vlamingen ouder dan 18 jaar voor een ziek, gehandicapt of bejaard familielid, kennis of buur. 32% doet dit intensief: meer dan één keer per maand. Intensieve zorg gebeurt vaker door vrouwen (37%) en door 60-plussers (38%). Informele zorg komt evenwel steeds meer onder druk te staan. Omdat gezinnen kleiner worden, meer vrouwen hoogopgeleid zijn en buitenshuis werken, en steeds meer ouderen gescheiden en/of apart leven. Maar ook omdat de overheid een beleid voert dat mensen meer en langer wil doen werken. ‘De hoge verwachtingen omtrent de vermaatschappelijking van de zorg moeten goed afgestemd worden op belangrijke sociologische ontwikkelingen’, schrijven de onderzoekers van ‘Duurzame mantelzorg in Vlaanderen’. Ze wijzen op het spanningsveld tussen de zorgvraag, die zwaarder en langdurig wordt, en de bereidheid en de mogelijkheid om langdurige informele zorg te verlenen.

De mantelzorger en betaald werk

In een krachtig mantelzorgbeleid hoort een kwaliteitsvolle combinatie van mantelzorg met betaald werk een belangrijke strategie te zijn. Voor mantelzorgers is het belangrijk dat ze kunnen blijven werken. Betaald werk naast mantelzorgarbeid verlenen, is een belangrijke overlevingsstrategie.
Het gaat overbelasting tegen omdat werken buiten de deur sociaal isolement voorkomt, en het heeft een therapeutisch effect (ontlading). Daarnaast maakt het de mantelzorgers minder financieel kwetsbaar.

De meest gebruikte strategie om mantelzorg te kunnen combineren met betaald werk, is het snoeien in de eigen vrije tijd: goed 40% van de werkende mantelzorgers neemt vakantiedagen op om te zorgen. Deeltijds werken (14%) en afspraken met de werkgever (12%) staan op plaats twee en drie. Daarnaast zijn er verschillende verlofvormen (palliatief verlof, ouderschapsverlof, ziekteverlof, onbetaald verlof, tijdskrediet, verlof voor medische bijstand): elk op zich worden ze door minder dan 10% van de mantelzorgers gebruikt, samen maakt 24% van de werkende mantelzorgers gebruikt van minstens één van deze verlofvormen.

Het onderzoek ‘Duurzame mantelzorg in Vlaanderen’ (66) zoomt in op de strategie ‘het structureel aanpassen van de werktijd’.  Een strategie die verstrekkende  gevolgen heeft voor de financiële situatie van de mantelzorger en diens gezin op korte (minder inkomen) èn op lange termijn (minder pensioen). De onderzoekers gingen de strategie ‘niet of minder werken’ na bij twee groepen mantelzorgers: zij die geen betaald werk hebben en zij die wel betaald werk hebben.

Van de groep  die geen betaald werk heeft, geeft 22% aan dat dit komt omdat ze hulp willen bieden. Meer vrouwen (24%) dan mannen (17%) hanteren deze strategie.  Wanneer kinderen deel uitmaken van het huishouden geven mantelzorgers vaker aan (31%) niet over betaald werk te beschikken dan wanneer er geen kinderen zijn (18%). En naarmate mantelzorgers intensiever hulp bieden, geven ze vaker aan geen betaald werk te hebben. 

Van de groep die wel betaald werk heeft, geeft 21% aan niet of minder uren dan gewenst te werken om te kunnen mantelzorgen. Ook hier hanteren meer vrouwen (23%) dan mannen (16%) deze strategie. Het werkregime en het hebben van kinderen thuis hangen samen met het niet of minder werken van mantelzorgers. Mantelzorgers die voltijds werken geven minder vaak aan dat ze niet of minder werken om te kunnen zorgen, terwijl deeltijds werkende mantelzorgers dit het vaakst aangeven.  En naarmate de mantelzorg intensiever wordt, maken meer mantelzorgers gebruik van de mogelijkheid om niet of minder te werken. Mantelzorgers met betaald werk die ervoor opteren om niet of minder te werken omwille van mantelzorg, werken gemiddeld 12,6 uren per week minder.

Ruim de helft van de werkende mantelzorgers ervaart de combinatie als zwaar tot zeer zwaar. De onderzoekers vinden hierbij  dat het toepassen van de verschillende mogelijkheden op het werk om tijd te vinden voor mantelzorg samenhangt met het zwaarder aanvoelen van de combinatie werk en mantelzorg. Zijn die combinatiestrategieën dan niet effectief? Allicht werkt het in twee richtingen, zeggen de onderzoekers. Aannemelijk is dat werkende mantelzorgers die een grotere belasting ervaren, vaker combinatiemogelijkheden toepassen om met die belasting om te gaan. Maar het toepassen van deze strategieën kan ook bijdragen aan het gevoel dat de combinatie werk en mantelzorg zwaar uitvalt, bijvoorbeeld omdat je inkomen mindert, sociale steun wegvalt en je eigen vrijheid wordt ingeperkt.

Het overgrote deel van de mantelzorgers (87%) zorgt al meer dan drie jaar voor de hulpbehoevende, bijna drie op tien (29%) zelfs al twaalf jaar of meer. De gemiddelde zorgduur bedraagt 10,9 jaar(66). De zorgverloven dekken de zorgnood met andere woorden niet. Ook hier biedt de kortere werkweek soelaas. Ze biedt meer tijdssoevereiniteit, komt beter tegemoet aan de mantelzorgduur en vrijwaart je inkomen.

Vermaatschappelijking van de zorg en betaald werk

Vanuit het perspectief ‘vermaatschappelijking van de zorg’ valt er eveneens wat te zeggen voor een kortere werkweek. De Nederlandse socioloog Rudi Wielers wijst erop dat er veel reden is om aan te nemen dat mensen bij een geringere arbeidsbelasting meer voor elkaar zullen zorgen. ‘Het welzijnsverhogend effect van de combinatie van betaald werk en zorg is een belangrijke reden dat nu reeds veel mensen voor die combinatie kiezen. Het verklaart waarom veel moeders en ook vaders, oma's en opa's een kortere werkweek hebben. Het is waarschijnlijk dat meer mensen bereid zijn om informele zorg te verlenen mits de voorwaarden om goede zorg te verlenen aanwezig zijn. Econometrische modellen van het Sociaal en Cultureel Planbureau laten een sterke stijging van mantelzorg zien bij een scenario waarin mannen en vrouwen in grote deeltijdbanen werken. Vooral de bijdrage van mannen zou daardoor toenemen.’

Wielers vindt het belangrijk dat de combinatie van zorg en betaald werk via een kortere werkweek wordt gewaardeerd.  Het is de voorwaarde om de informele zorg te vergemakkelijken. ‘Als de waarde van de combinatie is erkend, kan worden gewerkt aan condities die informele zorgverlening in families en buurten vergemakkelijken. Buurten en wijken zouden zo moeten worden ingericht dat verschillende generaties naast elkaar kunnen wonen, zodat zorgverlening tussen de generaties kan plaatsvinden, zowel van grootouders (voor hun kleinkinderen) als van kinderen (voor hun ouders). Informele zorg zou niet beperkt hoeven en moeten blijven tot familierelaties, maar ook uitgangspunt kunnen zijn voor de vergroting van de leefbaarheid van buurten. Faciliteiten op buurtniveau, waarin ouders, grootouders en kinderen als vrijwilligers participeren, zullen bij een kortere arbeidsduur een groter sociaal draagvlak kunnen krijgen.’