In 1961 pakte de Raad van Europa uit met het Europees Sociaal Handvest. Het vulde het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, dat op politieke en burgerrechten focust, aan met sociale grondrechten.

Artikel 2 van dit handvest, dat in 1996 werd herzien, heeft het over billijke arbeidsvoorwaarden. Het stelt in §1 dat de ondertekende lidstaten ‘redelijke dagelijkse en wekelijkse arbeidstijden vast moeten stellen, waarbij de werkweek geleidelijk dient te worden verkort voor zover de vermeerdering der productiviteit en andere van invloed zijnde factoren zulks toelaten’.

Het Europees Comité voor Sociale Rechten (ECSR) ziet toe op de opvolging van het Europees Sociaal Handvest. Het interpreteert artikel 2 §1 als volgt: ‘Article 2 §1 provides also for the progressive reduction of weekly working hours, to the extent permitted by productivity increases and other relevant factors. These ‘other factors’ may be the nature of the work and the safety and health risks to which workers are exposed. This obligation is closely related to the reasonable nature or otherwise of working time. The widespread introduction of a working week of less than 40 hours has greatly reduced the need to shorten the working week .’

Het ECSR meent dus dat de wijdverspreide invoering van werkweken die minder dan 40 uur bedragen de nood om de werkweek nog verder te verkorten grotendeels heeft weggewerkt .  Alvast het Europese vakbondsinstituut ETUI gaat met deze vaststelling en interpretatie van artikel 2 §1 niet akkoord. ‘Het ECSR verwijst naar een (voorbije) trend: de reductie van de werktijd naar 40 uren per week.  Zelfs als dit een accurate weergave is , blijft de verplichting om de werkweek progressief te verkorten. Dit artikel is namelijk een dynamisch artikel. Het dynamische karakter verplicht de ondertekenaars ertoe om te blijven zoeken naar verdere arbeidstijdverkorting als de voorwaarden ertoe vervuld zijn. En het dynamische karakter begrenst ook de tegengestelde evolutie, die van een verlenging van de wekelijkse arbeidstijd.’ Het ETUI vraagt het ECSR om op een andere manier naar de opvolging van artikel 2§ 1 te kijken. ‘Vanuit de principes die de internationale arbeidsorganisatie (ILO) hanteerde toen ze in 1919 de 48-urenwerkweek en de achturenwerkdag als standaard naar voren schoof èn met aandacht voor het dynamische karakter van  het artikel. Daarbij moeten de gezinsverantwoordelijkheden van de werknemers mee in rekening worden gebracht .’

De Europese Commissie – één van de ondertekenaars van het Europees Sociaal Handvest - voerde noch de 40-urenwerkweek in, noch bekijkt ze het artikel 2§1 als een dynamisch artikel richting verdere verkorting van de wekelijkse werktijd.  Het past niet in haar economisch beleid. Sinds haar witboek over ‘Groei, Concurrentievermogen en Werkgelegenheid’ (1994) stelt ze dat de economie moet groeien, concurrentiëler moet worden èn veel meer banen moet scheppen. En daarvoor moet er een nieuwe synthese tot stand gebracht worden tussen werk en de eisen van de economie. De arbeidsmarkt is te star, vindt de Europese Commissie, en die starheid is verantwoordelijk voor een groot deel van de werkloosheid. Ze wil daarom dat de lidstaten hun arbeidswetgeving, hun systemen voor het onderhandelen van arbeidsovereenkomsten, en hun sociale bescherming onder de loep nemen en aanpassen met het oog op het ‘verbeteren van de werking van de arbeidsmarkt’. Het witboek heeft het niet over ‘redelijke dagelijkse en wekelijkse arbeidstijden waarbij de werkweek geleidelijk dient te worden verkort voor zover de vermeerdering der productiviteit en andere van invloed zijnde factoren zulks toelaten’. Nee, de Commissie heeft het over werktijd als ‘een instrument ter verbetering van het concurrentievermogen’ en over een gedecentraliseerde aanpak van de werktijd op maat van de ondernemingen. Tegenover redelijke dagelijkse en wekelijkse arbeidstijden plaatst ze ‘een gediversifieerde arbeidsduur op jaarbasis’. Een algemene arbeidstijdverkorting past niet in haar verhaal. ‘Dit zou leiden tot een daling van de productie vanwege het probleem om gekwalificeerd personeel en een optimale benutting van de apparatuur af te stemmen op het aanbod van arbeidskrachten’. Hoort wel thuis in het receptenboek, naast de al eerder genoemde gediversifieerde arbeidsduur op jaarbasis: het vergroten van de mogelijkheden voor deeltijds werk (‘dit beantwoordt zowel aan de wensen van de werknemers als van de werkgevers’).

De Europese Commissie heeft het niet met de ‘strakke werkweken van 37 of 39 uren’. Zelf legt ze in 2003 in haar richtlijn 2003/88/CE de grens op een gemiddelde wekelijkse arbeidsduur van 48 uren over een referteperiode van vier maanden. De Internationale Arbeidsorganisatie ILO schoof die standaard van 48 uren omwille van gezondheids- en veiligheidsredenen al in 1919 in een conventie naar voor. Een standaard die wel bij die tijd paste – een tijd waarin de vrouwen geacht werden thuis te blijven voor de kinderen en het huishouden - maar absoluut niet meer bij de jaren ’90. ‘De standaard van 48 uren benadeelt vrouwen en iedere volwassene die werk met zorg moet combineren. Zij worden gedwongen te kiezen tussen vele uren werken in een slechtere mentale conditie voor een gelijk inkomen of te kiezen voor minder uren werken en  minder te verdienen. De norm zorgt voor genderongelijkheid.’ (75)

De Europese Commissie geeft geen gevolg aan artikel 2§1. Meer nog: haar beleid zorgde en zorgt ervoor dat arbeidstijdverkorting als sociaal grondrecht een politiek taboe werd in haar lidstaten. In ons land geldt het witboek nog altijd als leidraad voor de politiek inzake arbeidstijden: de wet-Peeters is er de emanatie van.

Ondanks het officiële taboe klinkt de roep om een collectieve arbeidstijdverkorting de jongste jaren steeds luider, en dit om verschillende redenen:

  • als strategie om arbeid te herverdelen en zo de werkloosheid te verkleinen;
  • als strategie om werk en gezin beter te combineren;
  • als voorwaarde om te komen tot M/V-gelijkheid op economisch gebied;
  • als mede-antwoord op de ecologische crisis;
  • om ruimte te creëren voor onbetaalde arbeid: zelfzorg, vrijwilligerswerk en zorgarbeid.

Wil je de ontwikkelingen over arbeidstijdverkorting op de voet volgen, dan: