Arbeidsorganisatie

De 30-urenweek voor meer kwaliteit van werk

Intro: 

In de kwaliteit van het werk speelt het arbeidsvolume een belangrijke rol. De werkbaarheidsmonitor van de SERV meet de kwaliteit van het werk aan de hand van drie sleutelfactoren: ‘leren en motiveren’, ‘werkstress’ en ‘werk-privébalans ’. 

Paragrafen: 

De arbeidsduur blijkt een cruciale en quasi-rechtlijnige voorspeller te zijn van evenwicht versus onevenwicht in de werk-privébalans.
Van de mensen met een kleine deeltijdse baan zegt 5% problemen te hebben met de combinatie van werk en privé (70). Bij de grote deeltijders is dit 10,6% en van de voltijdse werknemers signaleert 13,5% een onevenwicht tussen werk en privé. Bij voltijders die overwerken, stijgt het percentage tot 19,2% bij matig structureel overwerk en tot 35,5% bij intensief overwerk (Publicatie SERV).
Qua werkstress toont de werkbaarheidsmonitor aan dat er een probleem is met de norm van voltijds werken en dat vier vijfde gaan werken (een populaire strategie) vaak geen soelaas biedt. De werkstress tussen voltijds werkenden en mensen die vier vijfde werken, is nagenoeg dezelfde: 36,4% versus 34,2%. Deze resultaten bevestigen:

  • dat een deeltijdse job zelden gepaard gaat met een overeenkomstige vermindering van de werklast. Vier vijfde werken betekent met andere woorden hetzelfde werk doen in minder uren.
  • dat vooral mensen met zorgverantwoordelijkheden, beginnende gezondheidsproblemen of afnemende veerkracht minder gaan werken. Ze stoten op de limieten van hun kunnen. Zo bekeken dragen grote deeltijdse jobs helaas  bij tot het hardnekkig inzetten  van werknemers die het moeilijk hebben om aan boord te blijven.

De 30-urenwerkweek met een waardig inkomen

Draagt minder werken vandaag vaak bij tot een beter evenwicht tussen werk en privé, voor je inkomen is het minder goed. In 2011 pakte het Instituut voor de Gelijkheid van Mannen en Vrouwen voor het eerst (en jammer genoeg voorlopig voor het laatst ook) uit met een onderzoek dat de inkomens van vrouwen en van mannen analyseerde (71). Tot nog toe werden die inkomens alleen op gezinsniveau onderzocht, wat de ongelijkheden, de financiële afhankelijkheid en het armoederisico verdoezelt.
36% van de vrouwen en 11% van de mannen is financieel afhankelijk (72). Dit betekent dat ze over een individueel inkomen beschikken dat lager is dan 60% van het individueel mediaan inkomen. Voltijds werken, is het beste middel om financiële afhankelijkheid te voorkomen. Voor wie deeltijds werkt, vergroot de kans op afhankelijkheid met 13,5 procentpunt bij vrouwen en met 12,8 bij mannen. Zowel bij vrouwen als bij mannen wordt inactiviteit het meest met de sterkste financiële afhankelijkheid geassocieerd. De weerslag van werkloosheid en pensioen is veel groter voor vrouwen dan voor mannen met dezelfde kenmerken. Op dit niveau komen de effecten van de niet-individualisering van sociale rechten en van de onderbroken en deeltijdse loopbaan tot uiting, toont het onderzoek aan.

Vrouwen in koppels zijn het meest financieel afhankelijk. Bij 42% van de koppels is één van beide partners financieel afhankelijk en meestal (90%) is dit de vrouw. De verklaring? De kinderen. De verschillen bij een koppel nemen toe met het aantal kinderen.
Organiseren we arbeid rond een nieuwe voltijdse norm van dertig uren per week dan:

  • Werk je de inkomensongelijkheden en -afhankelijkheden binnen koppels verder weg. Een voltijds werknemersstatuut behoedt vrouwen immers het meest voor ongelijkheden binnen een koppel;
  • Werk je de financiële afhankelijkheid van vrouwen tout court mee weg: voltijds werken is immers het beste middel om armoede te voorkomen.

Een nieuwe norm voor voltijds werk betekent dat je met dit loon waardig moet kunnen leven. Dit veronderstelt een debat binnen de samenleving over verscheidene punten:

  • Wat is een ‘waardig’ loon?
  • Wat verstaan we onder ‘goed’ leven?
  • Wat is een redelijke spanning tussen lonen binnen een bedrijf?
  • Wat moeten de overheid, werkgevers en vakbonden doen om loonniveaus te bekomen die verzoenbaar zijn met sociale gelijkheid en duurzaamheid?

Onderzoeker Matthias Somers toonde recent aan dat wie niet kan rekenen op twee inkomens, het steeds moeilijker heeft om aan te haken bij die levensstandaard die door tweeverdienersgezinnen wordt gezet (73). De maatschappelijke omslag van het kostwinnersmodel naar het tweeverdienersmodel zorgde voor een verhoging van de levensstandaard van de middenklasse. Voor wie niet kan steunen op een dubbel inkomen uit arbeid – alleenstaande ouders bijvoorbeeld - wordt het steeds moeilijker om die standaard te halen. Daarbij komt dat de inkomens uit arbeid de laatste drie decennia ook niet gelijkmatig over de verschillende inkomensklassen evolueerden. Hoe lager op de inkomensladder, hoe trager de uurlonen erop vooruitgingen. Zo wordt het ook als je werkt maar tot de lagere inkomensklassen behoort, steeds moeilijker om aan te haken bij de levensstandaard die de middenklasse erop nahoudt. Dat betekent niet alleen dat zij moeten zien rond te komen met een inkomen dat steeds verder onder de mediaan ligt, dus onder het niveau waarover middenklassers beschikken, maar ook dat zij zich met dat magere inkomen van steeds minder nochtans essentiële basisvoorzieningen kunnen verzekeren. Zelf een eigen huis kunnen kopen, is een droom die voor velen onbereikbaar wordt. De stijgende koopkracht van de tweeverdienende middenklasse en overheidsbeleid stuwen de huizenprijzen steeds hoger, terwijl de inkomens van wie lager op de sociale ladder staat steeds verder achterblijven.

Om iedereen aan boord te houden in deze veranderende samenleving zal één magic bullet niet volstaan, zegt Somers. ‘Het zal niet zo makkelijk zijn als zeggen dat 'de uitkeringen omhoog moeten'. Ook dat moet, maar daar is een alleenstaande ouder die werkt voor een mager loon nog niet mee gebaat. Het zal een kwestie zijn van zoeken naar manieren om die lage lonen structureel de hoogte in te duwen, en de kloof die de laatste decennia ontstaan is tussen die lagere lonen en middenklasse lonen terug te dichten. Het zal zaak zijn een woningmarkt te ontwikkelen waarin iedereen weer terecht kan: door eigenaarschap terug bereikbaar te maken voor iedereen, of door een forse impuls te geven aan sociale huurmaatschappijen die een veel grotere groep moeten kunnen bedienen dan enkel de allerlaagste inkomens.’

Call to action: 

Schaar je achter ons onderzoek en doe een gift

Met jouw bijdrage steun jij belangrijk onderzoek over de effecten van minder werken op mensen en hun naasten. De resultaten van het onderzoek gaan we begin 2020 delen met politici en het grote publiek.

De vergeten droom

Intro: 

Een kleine eeuw geleden waren enkele grote denkers ervan overtuigd dat betaalde arbeid steeds minder een prominente rol zou spelen in de levens van mensen. In plaats van hun hoofd te breken over de moeilijke combinatie van betaalde en onbetaalde arbeid, zoals mensen nu doen, zouden ze uitgedaagd worden door een overvloed aan vrije tijd. Eén van die denkers was John Maynard Keynes.

Paragrafen: 

Keynes’ profetie

Bij het aanbreken van de Grote Depressie in 1930 publiceerde Keynes een essay getiteld Economic Possibilities for our Grandchildren. Daarin voorspelde hij dat de Westerse mens in 2030 slechts vijftienuur per week zou moeten werken. Door de technologische vooruitgang zou een steeds grotere productiviteit per uur mogelijk zijn, en dus zouden mensen minder hoeven te werken om hun materiële behoeften te bevredigen. ‘Dan staat de mens voor het eerst in zijn bestaan voor een echt en blijvend probleem: hoe om te gaan met dat bevrijd zijn van economische zorgen, hoe invulling te geven aan de vrije tijd die de wetenschap en samengestelde rente hem hebben bezorgd, hoe verstandig en prettig en goed te leven’, voorspelde hij.

Keynes was niet de enige intellectueel die pleitte voor meer vrije tijd (57).

  • Benjamin Franklin, één van de grondleggers van de Verenigde Staten, voorspelde zowat honderd jaar voor Keynes dat mensen ooit niet meer dan vier uur per dag zouden moeten werken. En John Stuart Mill stelde vijftig jaar voor Keynes dat meer rijkdom het beste in meer vrije tijd kon omgezet worden.
  • In 1926 voerde Henry Ford, uitvinder van de lopende band, als eerste de vijfdaagse werkweek in. Hij had ontdekt dat zijn werknemers alleen maar productiever werden van een kortere werkweek.
  • In 1930 werd door de Amerikaanse Senaat een wet voor de 30-urige werkweek aangenomen. De wet strandde in het Huis van Afgevaardigden.
  • Ook na de Tweede Wereldoorlog bleef het idee van arbeidsduurvermindering voortleven. Richard Nixon beloofde in 1956 dat er in de nabije toekomst nog maar vier dagen hoefde gewerkt te worden.

Geschiedenis arbeidsduurvermindering België

Eind 19de en begin 20ste eeuw woedde er een enorme sociale strijd om de arbeidstijd te verkorten. De opkomst van de industrialisering en het kapitalisme zorgde ervoor dat werkweken van 60-70 uur in de fabrieken de standaard waren. Werkdagen van 12-14 uur waren normaal. Voor mannen, vrouwen en kinderen! Begin 20ste eeuw werd de werkdag verkort tot ongeveer 10 uur en werkten de mensen zes dagen op zeven. De volgende stap was de internationale strijd voor de 8-urige werkdag, onder het motto 8 uur werken, 8 uur slapen en 8 uur ontspanning. Die werd in 1921 ook in België ingevoerd. Ten tijde dat Keynes zijn essay schreef, was de 48-urige werkweek de norm.

Gedurende de 20ste eeuw is de jaarlijkse conventionele arbeidsduur verminderd. Tot de jaren ’75 was er sprake van een sterke stijging van de economische groei. De arbeidsduurvermindering die tot deze periode plaatsvond, was het resultaat van een maatschappelijke logica die neerkwam op de verdeling van de opbrengsten van de groei. In de jaren ‘50 daalde in de meeste sectoren en bedrijven de arbeidsduur officieel naar 45 uur per week. In 1974 werd in de meeste sectorale cao’s de 40-urige werkweek en de vijfdagenweek als standaard opgenomen. Dit werd in 1978 wet.

Vanaf midden jaren ’70, met de oliecrisissen, stokte de economische groei en steeg het aantal werklozen. Dit bracht vakbonden en werkgevers ertoe expliciet te onderhandelen over een verdeling van de productiviteitstoename tussen loonsverhoging, vermindering van de arbeidsduur en creatie van jobs of beperking van afdankingen. Er was een nieuw denkpatroon ontstaan – dat van de arbeidsherverdeling – dat verschilde van de logica gebaseerd op een verdeling van de groeiopbrengsten. Dit leidde tot maatregelen die meer gericht waren op flexibiliteit en arbeidstijdherschikking, zoals het brugpensioen, het experiment ‘Hansenne 5-3-3’ (1983)(58), de annualisering van de arbeidstijd (1985)(59), de stelsels voor loopbaanonderbreking, voor halftijds brugpensioen, ter bevordering van deeltijdse arbeid... Van toen af werd er steeds meer ingezet op een individuele vermindering van de arbeidstijd. Dit zien we weerspiegeld in het succes van tijdskrediet en thematische verloven. In 2003 kennen we wel nog een collectieve arbeidsduurvermindering naar 38 uur.

Arbeidstijd in België

De minimale en maximale grenzen van de arbeidsduur liggen vast in de arbeidswet van 16 maart 1971. De regelgeving inzake werk- en rusttijden is gebaseerd op wat als ‘normaal’ of in ieder geval als ‘meest gangbaar’ wordt beschouwd. Zowel sectoraal als individueel kunnen afwijkingen toegestaan worden.

Een als normaal beschouwde arbeidsregeling, waarop dus geen afwijkende bepaling moet worden toegepast, is een regeling waarin:

  • de maximale arbeidsduur beperkt is tot 8 uur per dag en 40 uur per week (38 uur per week op jaarbasis);
  • de arbeidsweek duurt van maandag tot (uiterlijk) zaterdag;
  • er 's nachts niet wordt gewerkt (tussen 20 uur en 6 uur);
  • op feestdagen rust wordt genomen.

In 2013 bedroeg de conventionele arbeidsduur (60) in België 37,8 uur per week. Wat dicht bij de zogenoemde wettelijke duur ligt. Die duur ligt zeer dicht bij het Europese gemiddelde en bij dat van de Noordse landen (61).

De gebruikelijke arbeidsduur stemt overeen met de normaliter tijdens een standaardweek te werken uren en verschilt van de conventionele arbeidsduur naargelang de omvang van de deeltijdarbeid en de gebruikelijke overuren. In 2018 bedroeg de gebruikelijke arbeidsduur van een Belgische loontrekkende gemiddeld 35,5  uur per week,

De effectieve arbeidsduur wijkt dan weer af van de gebruikelijke arbeidsduur omdat de werknemer ofwel niet-gebruikelijke overuren verricht ofwel afwezig is wegens, bijvoorbeeld ziekte, vakantie of opleiding. In 2018 bedroeg de effectieve arbeidsduur gemiddeld 34,8 uur per week.

Gemiddelde wekelijkse arbeidsduur

  Voltijds werkende Deeltijds werkende Totaal
  Man Vrouw Totaal Man Vrouw Totaal Man Vrouw Totaal
Gebruikelijke 39,8 37,9 38,9 25,9 25,3 25,6 38,4 32,5 35,5
Effectief 39,0 37,4 38,2 24,4 24,3 24,3 37,55 31,7 34,8

Bron:  Eurostat

In 2018 werkte een voltijdse werknemer in België gemiddeld 38,9 uur per week; een loontrekkende deeltijdbaan was gemiddeld goed voor 25,6  werkuren.

Gemiddelde wekelijkse arbeidsduur bij 15-plussers naar geslacht en arbeidsregime (2016)

  Voltijds werkende Deeltijds werkende Totaal
  Man Vrouw Totaal Man Vrouw Totaal Man Vrouw Totaal
Vlaams Gewest 42,6 40 41,7 24,4 24,5 24,5 40,8 33,2 37,2
Waals Gewest 41,2 39 40,4 23,2 23,9 23,7 39,4 32,5 36,2
Brussels H. Gewest 41,7 39,6 41 21,4 23,6 23 39,4 34,3 37
België 42,1 39,7 41,2 23,8 24,2 24,1 40,2 33,1 37
EU-28 42,3 40 41,40 19,2 20,6 20,3 40 33,7 37,1

Bron:  Eurostat LFS (Bewerking Steunpunt Werk/Departement WSE)

De gemiddelde arbeidstijd van mannen ligt aanzienlijk hoger dan die van vrouwen. Dat heeft te maken met het grotere percentage vrouwen dat deeltijds werkt.

Het aandeel deeltijdwerkers in het totale aantal werkenden is gedurende de laatste 30 jaar sterk gestegen, maar ook het aantal gewerkte uren per deeltijdwerker nam toe: waar de deeltijds werkende loontrekkende in de jaren ‘80 gemiddeld ongeveer 20 uur per week werkte, was dat in 2018 25,6 uur (gedeeltelijk ook door het ontstaan van de 4/5-banen).

De sterke stijging van het aandeel deeltijdwerkers is positief gecorreleerd met de ontwikkeling van de werkgelegenheidsgraad in België gedurende dezelfde periode.

Beleid gericht op flexibilisering werktijd - Wet Kris Peeters

Werkbaar en wendbaar werk

De verzuchtingen met betrekking tot combinatie werk en privé, zette het beleid aan tot actie. De wet Werkbaar en Wendbaar werk diende gepaste antwoorden te bieden. Glijdende uurroosters, occasioneel telewerk, loopbaansparen en het schenken van verlof zijn maatregelen die de werknemer moeten toelaten om meer autonomie te hebben over zijn arbeidstijd en langer aan het werk te blijven (de pensioenleeftijd werd namelijk verhoogd naar 67 jaar). Daartegenover staat echter een flexibilisering van de werktijd: tijdens piekmomenten kunnen werknemers gevraagd worden om maximum 45 uur per week en 9 uur per dag te werken. Deze uren moeten later op het jaar gecompenseerd worden zodat men op jaarbasis de 38 urenweek niet overschrijdt. Bovendien is het systeem van overuren uitgebreid tot 143 uren per trimester. Nieuw is het begrip ‘vrijwillige’ overuren. De werknemer kan via schriftelijk akkoord overeenkomen om nog 100 overuren per kalenderjaar te presteren, als mogelijkheid om het loon aan te vullen.

De maatregelen om het werk werkbaar te houden zijn minimaal en staan niet in verhouding met de mate waarin flexibiliteit van de werknemer geëist kan worden. Langere werkweken zijn nefast voor de dagelijkse combinatie van werk en privé. Bovendien zijn de maatregelen met betrekking tot werkbaar werk slechts mogelijk voor een minderheid van de werknemers en zullen ze op vlak van genderverschillen weinig impact hebben.

Keynes’ ‘fout’

Om terug te komen op de profetie van Keynes. Anno 2014 beschikken we inderdaad over vier tot vijf keer meer rijkdom dan 100 jaar geleden maar is de daling van het aantal uren betaald werk per week verhoudingsgewijs veel minder sterk. De standaardnorm voor voltijds werk ligt in België nog steeds op 40 (38) uur per week. Heel wat mensen werken ook meer dan 40 uur, terwijl anderen werkloos aan de kant staan. Niets wijst erop dat we naar een 15-urige werkweek evolueren tegen 2030. Integendeel, vandaag is de teneur activeren, harder en langer werken.

Hoe komt het dat de voorspelling van Keynes niet is uitgekomen? Waar in die honderd jaar is het misgelopen?

Volgens vader en zoon Skidelsky zag Keynes twee belangrijke zaken over het hoofd:

  • Het kapitalisme creëert steeds nieuwe behoeften.
  • Rijkdom en behoeften zijn relatief.

Kapitalisme en nieuwe behoeften

Keynes maakte een foute inschatting door te veronderstellen dat de behoeften van mensen doorheen de tijd niet zouden veranderen. Hij stelde een aantal basisbehoeften voorop, maar kon niet voorspellen dat het kapitalisme steeds meer behoeften zou creëren. Je hebt de continue verbetering van producten en het feit dat mensen soms onverzadigbaar lijken en steeds op zoek gaan naar meer en nieuw: een nieuwe auto, ook al rijdt de huidige nog perfect, een dure smartphone, elk jaar nieuwe kledij om mee te zijn met de laatste mode, een groot huis met de nieuwste keuken en snufjes… Volgens de Skidelsky’s speelt reclame hierin een niet te onderschatten rol.

Rijkdom en behoeften zijn relatief

Een tweede factor die Keynes over het hoofd zag, is dat rijkdom en dus ook de behoeften van mensen relatief zijn. Keynes onderschatte het feit dat wanneer de basisbehoeften van mensen vervuld zijn, ze zich ook vergelijken met mensen uit hun omgeving. Naarmate we in het Westen rijker werden, is ook de ongelijkheid toegenomen. Dat maakt dat mensen die minder hebben zich gaan vergelijken met diegenen die meer hebben. Ze worden afgunstig en willen meer statusgoederen vergaren. Daarvoor heb je inkomen nodig en ga je dus net harder werken. In landen met meer inkomensgelijkheid bestaat veel minder de drang om harder te werken en rijker te worden.

Winsten naar aandeelhouders

Een derde factor is het feit dat de winsten van de productiviteitsgroei niet naar de werknemers gingen, maar meer en meer naar de aandeelhouders (cf. hoofdstuk II.I).

Deze drie factoren hebben ertoe bijgedragen dat we rijkdom niet hebben omgezet in meer vrije tijd, maar in meer geld en meer consumptiemiddelen. De negatieve gevolgen voor de combinatiedruk, het milieu, de economie en ons welzijn namen we erbij.

Voor Femma is het hoog tijd dat we opnieuw kiezen voor meer tijd in plaats van groei, productie en consumptie. Femma stelt de 30-urige werkweek voor als nieuwe norm voor voltijds werk.

Graeber’s bullshitjobs

We werken niet minder omdat een bevolking met veel vrije tijd ontwrichtend kan werken. Werken disciplineert de mens, en de heersende machten hebben niets liever dan gedisciplineerde mensen die overdag werken en ’s avonds voor de buis zitten. David Graeber, professor Antropologie aan de London School of Economics, wijst erop dat in de sfeer van de politiek en de moraal een antwoord ligt op de vraag waarom Keynes’ voorspelling niet uitkomt. Graeber stelt dat Keynes gelijk had en dat alles wat we nodig hebben wel degelijk in ongeveer vijftien uren per week gemaakt wordt. We zouden een aanzienlijk minder aantal uren kunnen werken zonder dat de productie eronder lijdt. Veel van ons werk is zinloos, meent Graeber, en heeft met de reële economie van goederen en diensten zo goed als niets te maken. Graeber labelt dit werk als ‘bullshit jobs’. Ze zijn volgens Graeber vooral te vinden in de sectoren van het management, de administratie, marketing en communicatie. En voor die bullshit jobs gelden de wetten van het kapitalisme – efficiëntie en winst – niet. Voor productiewerk gelden die wetten wel. Nogal wat bedrijven reduceren de kosten voor productiewerk en deinzen niet terug voor massaontslagen als dat de efficiënte kan verhogen. Maar zij die een bullshit job hebben, ontsnappen nogal eens aan deze maatregelen. En het is de politiek en de moraal die ervoor zorgen dat we zinloos werk blijven doen.

Call to action: 

Schaar je achter ons onderzoek en doe een gift

Met jouw bijdrage steun jij belangrijk onderzoek over de effecten van minder werken op mensen en hun naasten. De resultaten van het onderzoek gaan we begin 2020 delen met politici en het grote publiek.

Pagina's